Sint-Jansplein
donderdag 25 februari
Naast het pissijn waar een man in z’n broek zeikt en vervolgens neerzijgt, een speeltuin waar een tweeling onder toeziend oog van hun grootvader van de glijbaan raast. “Ze is de twintigste en eenentwintigste kleinkind” vertrouwt hij me toe en tovert een sigaret vanachter zijn oor tot groot jolijt van zijn dochter die in haar handtas naar een balpen zoekt om haar werkloosheidskaart mee in te vullen. Ik haal een doosje uit mijn sporttas en vraag of ik hen iets mag tonen. “Naturlik menier” waarna hij zijn sigaret opsteekt en een bankje verder naar de schommel gaat kijken. De man die me eergisteren vroeg terug te komen ligt nog te slapen op een bankje en de straatveger ziet al genoeg toneel.
Een liefdeslied is doorgaans gericht aan één iemand. Jacob Wren vergelijkt een kunstwerk met een polyamoureus liefdeslied. Een lied voor iedereen, of voor niemand in het bijzonder, of om iedereen van jou te laten houden…
Zoals het lied van een vogel misschien, zomaar de wereld ingezongen.
En daar komt Anne het plein opgewandeld en Miles komt erbij zitten en even later Leen en meer dan twee uur later praten we nog altijd over het paargedrag van vogels in het regenwoud.